Fusie in een bekerglas
Op 3 augustus 2012 overleed elektrochemicus Martin Fleischmann op 85-jarige leeftijd. Fleischmann werd wereldwijd bekend vanwege zijn werk aan koude kernfusie met Stanley Pons. Niemand kon hun resultaten reproduceren. De twee onderzoekers kondigden in 1989 tijdens een persconferentie aan dat ze de energiebron van de zon na konden bootsen bij kamertemperatuur. Natuurkundigen wereldwijd probeerden de koude fusie-resultaten na te bootsen, ook het toenmalige FOM-instituut Rijnhuizen. Niemand kon de resultaten reproduceren en koude fusie werd naar het rijk der fabelen verwezen. Het 50-jarig jubileumboek Hittebarrière uit 2009 keek terug op de experimenten.
Een bekerglas met zwaar water en twee elektroden, één van platina, één van palladium: zo eenvoudig leek fusie te zijn, in maart 1989. Op een druk bezochte persconferentie op de universiteit van Utah maakten elektrochemici Martin Fleischmann en Stanley Pons bekend dat er in hun bekerglas meer energie vrijkwam dan erin ging. Zij schreven deze warmteontwikkeling toe aan een fusiereactie van het deuterium. Bovendien detecteerden ze neutronen en tritium, wat ook op fusie wees. Bij hun opstelling was de energieopbrengst nog niet zo hoog, maar de twee chemici verwachtten dat in een opgevoerd experiment het rendement zou stijgen tot honderden procenten. Na de persconferentie waren ze wereldberoemd: hun koude kernfusie haalde alle kranten en journaals. Fleischmann en Pons vermoedden dat er tijdens de elektrolyse deuteriumkernen in de palladiumelektrode terecht kwamen, zo dicht dat ze fuseren.
De fusiewereld reageerde stomverbaasd. Zouden er dan toch geen gloeiendhete plasma's nodig zijn om fusiereacties op gang te brengen? Zou fusie ook op de keukentafel kunnen? Hadden zij al die jaren op het verkeerde spoor gezeten? Het klonk ongeloofwaardig. Om te fuseren moeten de positief geladen atoomkernen zeer dicht bij elkaar komen. In een fusiereactor gebeurt dat door ze te verhitten. De kernen krijgen dan zoveel snelheid, dat ze ondanks hun onderlinge afstoting op elkaar botsen. Wat gebeurde er precies in het bekerglas van Pons en Fleischmann, dat dit nu ook bij lage temperaturen lukte?
Marnix van der Wiel was in die tijd directeur van Rijnhuizen. Hij kreeg al snel een telefoontje van Euratom: "Die zeiden, luister eens, wij geloven hier niets van. Maar we kunnen niet het Europees Parlement om geld voor fusie vragen als we er niet het fijne vanaf weten. Dus vragen we alle Europese fusielaboratoria om hier een halfjaar aan te werken." Ook Rijnhuizen deed dat. Fysicus Niek Lopes Cardozo sprong er met een promovendus op. "We gingen eerst naar het Engelse onderzoekscentrum in Harwell voor overleg. Zij hadden contact met Fleischmann en Pons. Daar was in november ook een bijeenkomst, waar iedereen zijn resultaten presenteerde." In het koetshuis van Rijnhuizen probeerden ze de resultaten te reproduceren. Lopes Cardozo denkt met plezier aan de resultaten terug: "We leerden van alles. Hoe je palladium vol waterstof kunt laden, over neutronentellers. Het waren heel conceptuele experimenten."
Van der Wiel noemt ook de overweldigende media-aandacht: "Er kwam hier drie keer per week een televisieploeg naar het laboratorium. Ik werd op de gekste momenten gebeld. Ik moest zelfs in het journaal bij Joop van Zijl uitleggen hoe het zat."
Hoe graag de wereld ook wilde dat het werkte, het werkte niet. Niet in Nieuwegein, niet bij de collega's van AMOLF, het FOM-instituut in Amsterdam. Daar zat een groep plasmafysici die ook fusie-onderzoek deed. Zij werkten aan de ontwikkeling van bronnen en versnellers voor de injectie van intense neutrale bundels in tokamaks. Maar ook dit werk was opzij gelegd voor controle-experimenten. Ze werden uitgevoerd door Aart Kleyn, later directeur van Rijnhuizen. Maar ook hij vond geen bewijs voor koude fusie. Wereldwijd slaagde niemand erin de resultaten te reproduceren. Koude kernfusie werd naar het rijk der fabelen verwezen.
Deze tekst is overgenomen uit Hittebarrière, het boek dat wetenschapsjournalist Anouck Vrouwe schreef naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van het FOM-instituut voor Plasmafysica Rijnhuizen, tegenwoordig FOM-instituut DIFFER.